Geen Bergen Verzet
Een paar maanden geleden nam ik ontslag bij mijn baan in Nederland om in Italië te kunnen blijven wonen. Gelukkig vond ik snel een nieuwe. Echter, tussen de twee banen in had ik anderhalve maand vrij. Ik had grootse plannen. Ik zou bergen verzetten, een side business opzetten, starten met een sport-routine, tripjes maken, risotto alla Milanese koken tot ik het recept perfect onder de knie had, eindelijk mijn administratie-la ordenen. Uiteindelijk deed ik niks. Anderhalve maand lang niet. Ik sliep elke dag uit, keek series, at (vaak nog steeds in pyjama) een onvoorstelbare hoeveelheid dumplings en vond geen greintje productiviteit of creativiteit. Op een gegeven moment was ik het zat. Tijd voor wat frisse lucht, een verandering van omgeving. Op verschillende theezakjes trof ik drie keer achter elkaar dezelfde gezapige spreuk ''seek something higher,'' dus dat deed ik dan maar: de bergen van Bolzano.
Vanaf Florence is Bozen of Bolzano slechts drie uur met de trein. Maar omdat Bolzano in Zuid-Tirol ligt voelt het alsof je in een ander land bent. Men spreekt er Duits en Italiaans. Waar ik direct van genoot was de frisse, koude lucht. Florence ligt in een kom tussen heuvels waar alles blijft hangen, regen, warmte, melancholie, herinneringen aan ex-geliefden. Hier was dat anders. Op de ochtend dat we de bergen in zouden trekken ontbeten we op een pleintje in de herfstzon met een cappuccino en een pretzel, het beste van beide werelden. Gebouwen zijn hier chique en hebben pastel-achtige kleuren: groen, geel, roze. Met Italiaanse luiken. Mensen zijn over het algemeen ouderwets maar bovenal elegant gekleed: tweed, mooie panty's, ruitjes, zonnebrillen, hoeden en barets, sjaals met prints en schoenen van Italiaans leer.
We nemen een gondelliftje naar boven. Onder ons zien we het bos in alle mogelijke beeldschone herfstkleuren voorbij glijden: lichtgeel, oranje, rood en bruin. Bij uitstappen heb ik eigenlijk direct het gevoel in de beginscène van The Grand Budapest Hotel te lopen. In de verte kun je de glinsterende besneeuwde bergtoppen zien liggen. Er gaat elk halfuur een rood mini treintje naar nog hoger gelegen oorden. Daar is het uiteraard nog kouder. Heerlijk. De kou doet alle dumpling lethargie verdwijnen.
Rond lunchtijd zoeken wat beschutting in een ski-hut achtig etablissement. Hout. Alles is van lichtkleurig hout. Houten tafels, houten stoelen, een houten plafond, houten bar, houten kruis aan de muur. Maar met een haardvuurtje en een onwerkelijk mooi uitzicht op de bergen natuurlijk. Het zit stampvol. Mensen eten canederli, een soort ballen van brooddeeg met spek, in bouillon of apfelstrudel met vanillesaus. En bier.
Voldaan en opgewarmd beginnen we aan onze wandeltocht naar beneden. Terwijl we afdalen door het naaldbos, langs beekjes, schapen, berghutten met in het verte het geluid van een koeienbel snap ik wederom steeds opnieuw waar de Italianen hun vaak nationalistische ondertoon vandaan halen. Dit land heeft gewoon alles. Maar zeg het maar niet tegen ze, daar worden ze alleen maar verwaander van.
Onderweg in de trein terug naar huis voelde ik me simpelweg een ander mens. Geen bergen verzet, wel bewandeld. Dat moet het zijn met het je begeven op grote hoogte, al het omringende lijkt kleiner.