Kleine kapotte keuken

Tot een paar jaar geleden wist ik niet of ik eigenlijk wel goed kon koken. Er was zelfs een tijd dat ik zelf absoluut niet genoot van diners omdat ik me zo veel zorgen maakte of het wel lekker was. Als je ouder wordt verdwijnen dat soort onzekerheden dikwijls. Ik merkte dat er iets belangrijker is dan het eten zelf, de sfeer van een etentje. Waar je bent, wat je drinkt, of er muziek is, of mensen kletsen en roken op het balkon en dat soort dingen. Tuurlijk is het eten ook belangrijk, maar Nederlanders zijn nou eenmaal verzot op sfeer.

In Rome werd dat een soort omgekeerde wereld. Romeinen begrijpen weinig van sfeer. Perongelukke sfeer hebben ze wel. Zoals steegjes, smalle straatjes met kleine tafeltjes en oude barretjes. Dat zijn de sfeermakers in Rome. Maar muziek en kaarsen? Nee. Het draait er om het eten. De rest volgt wel. Toen ik voor de derde keer verhuisde binnen twee maanden kwam ik terecht in een knalroze huis op een heuvel met een balkonnetje. Het was een huis met vijf huisgenoten. Mijn kamer propte ik vol ‘’sfeer’’: balkonstoeltjes en een tafeltje (er moest wel gegeten kunnen worden), zo veel kaarsen dat er nauwelijks zuurstof was, kookboeken, oude andere boeken en ik had een hoop schilderijen en lijsten vanuit Nederland meegenomen. Thuis ben je in feite zelf en kun je overal maken heb ik toen gemerkt.

Naast mijn kamer was er weinig gezelligheid te vinden in de rest van het huis. Er was een keukentje dat we ‘’il piccolo rotto cucina’’ noemden, de kleine kapotte keuken, omdat alles er ook daadwerkelijk klein en kapot was. Martina, mijn Italiaanse huisgenoot oftewel nonna in de vorm van een vierentwintigjarige, kookte er elke avond verrukkelijk. Ze leek geen last te hebben van het feit dat alles kapot en klein was.

Ik vertelde haar op een dag dat ik zelf ook van koken hield en er zelfs (ja daar ging ik) best goed in was. Helaas had ik geen ondersteuningsmateriaal. Alles wat ík in de kleine kapotte keuken kookte was ronduit smerig. Ik meen het. Ik probeerde hot oil noedels, makkelijke en complexere pasta’s en als zwaktebod de doodsimpele kikkererwtenstoof van Alison Roman.

Toen ik het boek van Alison Roman trots aan Martina toonde heeft ze het direct drie uur lang doorgebladerd. “Italo-Americano’’ noemde ze het; ricotta, ansjovis en double cream in lasagne? Dat kan. Gewoon. Niet. Ze moest er bijna van huilen. Ik trok me de attack op Alison bijna persoonlijk aan. Dat niet alleen, ik begon door al het voorgaande simpelweg weer ontzettend aan mijn eigen kookkunsten te twijfelen.

De belangrijkste les leerde ik wat later, toen ik bijna bevend met een spatel twijfelde of ik de tomaten moest pletten of niet en Martina zei: ‘’niente paura nel cucina’’, oftewel, geen angst in de keuken en ze pakte de spatel en plette ze vol overtuiging. Ze had gelijk. Zonder angst smaakte alles wat ik maakte stukken beter. Want helemaal in een kleine kapotte keuken is er geen ruimte voor angst.

 

Previous
Previous

Fruit gevecht

Next
Next

Tortellini Cremaschi